7  Audit van de verpleegkundige gegevens

Op basis van een beschrijvende analyse van de registratie van de VG-MZG-gegevens voor de verblijven met keizersnede (zie bijlage op Portahealth voor de nationale en individuele tabellen), de antwoorden op de vragenlijst over de items en de observatie van de geauditeerde verblijven, kunnen bepaalde vaststellingen worden gedaan.

In de eerste plaats zijn er geen significante verschillen tussen ziekenhuizen aangetoond in de behandeling van de vrouwen die een keizersnede ondergingen.

Bovendien konden er veel verbeteringen, zowel op het vlak van het dossier als van de adequate registratie van de VG-MZG worden waargenomen. Er kan evenwel op enkele aandachtspunten worden gewezen.

7.1 Item B200: Zorg m.b.t. de urinaire uitscheiding

Wat betreft de zorg m.b.t. de urinaire uitscheiding zijn er in het kader van de keizersnede twee soorten zorg. In de pre-partum periode komt deze zorg in iets meer dan de helft voor van de zorgperiodes met de opvolging van de mictie overeen.

In de post-partum periode betreft het voor één derde van de zorgperiodes die verband houdt met de aanwezigheid van een blaassonde, waarvan de duur van aanwezigheid kan variëren van de ene instelling tot de andere al naar gelang of de sonde al dan niet vroegtijdig werd verwijderd. Voor 51% van de zorgperiodes betreft het ook de opvolging van de mictie, meestal na de verwijdering van de blaassonde.

In de geauditeerde instellingen worden de coderingsvoorwaarden voor de registratie van dit item correct toegepast.

7.2 Item B300: Uitvoeren blaassondage

In het kader van de geplande keizersnede maakt het plaatsen van een blaassonde deel uit van de klassieke behandeling, wat het hoge percentage zorg m.b.t. de blaassonde in de post-partum periode verklaart. De meeste keizersneden worden evenwel in het operatiekwartier uitgevoerd waar de VG-MZG niet worden geregistreerd, wat het lage percentage registratie van dit item tijdens alle zorgperiodes samen verklaart.

De sondages in de pre- en post-partum periode stemmen meestal overeen met de IN-OUT sondages volgens de geauditeerde instellingen. De registratie van dit item voldoet ook aan de registratievoorwaarden.

7.3 Item B400: Zorg m.b.t. de fecale uitscheiding

Dit item gaat vaak samen met B200.

De meest gedocumenteerde activiteit, die wordt geregistreerd in de pre-partum periode in ongeveer meer dan de helft van de zorgperiodes, is de opvolging van de defecatie die bijna systematisch vanaf de opname met het oog op de bevalling wordt uitgevoerd. In de post-partum periode stemt dit item overeen met de opvolging van de defecatie. In de geauditeerde instellingen worden de coderingsvoorwaarden voor de registratie van dit item correct toegepast.

7.4 Item B500: Toediening lavement en/of manueel verwijderen van fecalomen en/of plaatsen van een rectale sonde/canule

Over het algemeen wordt dit item nauwelijks geregistreerd met slechts 2% aanwezigheid tijdens alle zorgperiodes samen. Volgens de geauditeerde ziekenhuizen wordt een preventief lavement bij keizersneden niet meer systematisch uitgevoerd. De registratie ervan stemt meestal overeen met een moeilijke defecatie in de post-partum periode of het afwezig zijn van stoelgang in de pre-partum periode. De registratie van dit item voldoet ook aan de registratievoorwaarden.

7.5 Item E100: Symptoommanagement - pijn

Pijnbestrijding is een centraal aandachtspunt in de behandeling van barende vrouwen. In de pre-partum periode worden prioritair eenmalige routine-evaluaties (40%) waargenomen, maar ook herevaluaties met behandeling voor 22% van de zorgperiodes. In de per- en post-partum periode worden voornamelijk herevaluaties met de behandeling van dit symptoom waargenomen (42% en 56%). De Visueel analoge schaal (VAS)- en Numeric rating scale (NRS)-schalen worden het meest gebruikt. De gebruiksrichtlijnen en de verwijzingen naar de geldigheid zijn goed geformaliseerd. Meestal worden voor de pijnbestrijding ofwel een welomschreven protocol ofwel geïndividualiseerde medische voorschriften gevolgd en de registratievoorwaarden worden nageleefd.

7.6 Item E200:Symptoommanagement - nausea

Over het algemeen is de behandeling van nausea, volgens de geauditeerde instellingen, minder veralgemeend dan de pijnbestrijding (40%) en wordt deze iets meer waargenomen in de per- en post-partum periode (43%) dan in de pre-partum periode (34%), meestal wegens het risico op nausea door de toediening van bepaalde medicatie zoals Dipidolor ® dat met behulp van een Patiënt controlled analgesia (PCA)-pomp wordt toegediend. De meest gebruikte schalen zijn de VAS- en NRS-schaal. De gebruiksrichtlijnen en de verwijzingen naar de geldigheid zijn goed geformaliseerd. Net zoals voor de pijnbestrijding, worden voor de behandeling van nausea ofwel een welomschreven protocol ofwel geïndividualiseerde medische voorschriften gevolgd en de registratievoorwaarden worden nageleefd.

7.7 Item G100: Opvolging van de voedings- en vochtbalans

Dit item wordt bij keizersneden relatief weinig geregistreerd, over het algemeen met een algemene waarde van 20% met een score 3 die voornamelijk wordt waargenomen tijdens alle geïdentificeerde periodes (tussen 10 en 14%). Die score komt overeen met het meten van de volledige urinebalans per zorgperiode. Uit geauditeerde dossiers is gebleken dat de registratie van dit item ofwel overeenstemt met een dagelijkse evaluatie van de voeding, ofwel met een opname in de intensieve zorg, ofwel met een nauwkeurige controle van de urineproductie onmiddellijk in de post-partum periode wanneer er een infuus en een verblijfsblaaskatheter worden geplaatst of nog met een strikte balans in geval van pre-eclampsie of patiënten die magnesiumsulfaat via Intraveneuze (IV)-weg krijgen toegediend. De registratie van dit item voldoet ook aan de registratievoorwaarden.

7.8 Item H100: Toediening van geneesmiddelen via im/sc/id-weg

Dit item wordt voornamelijk waargenomen in de post-partum periode met 60% aanwezigheid voor de toediening van een geneesmiddel via Subcutane (SC)- of Intramusculaire (IM)-weg. Volgens de geauditeerde instellingen wordt er in de post-partum periode vooral een antistollingsmiddel in het kader van tromboseprofylaxe, insuline, een vaccin en soms immunoglobuline (Rhogam®) toegediend. Maar in de pre-partum periode betreft het ook de toediening van atropine®. De registratie van dit item voldoet over het algemeen overeen aan de registratievoorwaarden.

7.9 Item H200: Toediening van geneesmiddelen via iv-weg

Dit item wordt in de per-partum periode (80%), in de pre-partum periode (66%) en in mindere mate in de post-partum periode (37%) geregistreerd. Het betreft voornamelijk onderhoudsinfusen en de toediening van pijnstillers, oxytocine en antibiotica in de pre- en per-partum periode en van ontstekingsremmers en pijnstillers in de post-partum periode.

7.10 Item H500: Toediening van geneesmiddelen via vaginale/anale weg

Dit item wordt over het algemeen relatief weinig geregistreerd (7%) en wordt voornamelijk in de pre-partum periode (11,7%) waargenomen. Volgens de geauditeerde instellingen waar dit item is geregistreerd, betreft het voornamelijk Prostin® dat intravaginaal wordt gebruikt voor inducties die kunnen uitmonden in een keizersnede en in mindere mate Diclofenac® zetpillen die de pijn van de moeder verlichten. Aan deze toedieningswijze wordt de voorkeur gegeven wanneer de moeder braakneigingen heeft.

7.11 Item L100: Opvolging van een wonde en/of zones met huidlaesies en/of een verband en/of gebruikt materiaal zonder uitgevoerde zorg

Dit item wordt bijna uitsluitend nogal logisch in de post-partum periode voor 60% van de zorgperiodes geregistreerd. De beschrijving van de wonde gebeurt zeer veralgemeend op het overdrachtsblad van het operatiekwartier, maar uit de consultatie van de dossiers 2019 is gebleken dat deze beschrijving, die vereist is voor de registratie van dit item, niet naar behoren gebeurt en dat er enkele automatische extractiefouten zijn gebeurd. Dit aandachtspunt is bekend bij de geauditeerde instellingen, dat de overdracht van kwalitatieve informatie waarborgt.

7.12 Item L200: Verzorging van wonden met suturen en/of insteekpunten met materiaal aanwezig

Dit item, dat rechtstreeks verband houdt met item L100, wordt logischerwijze ook in de post-partum periode voor 25% van de zorgperiodes geregistreerd. Over het algemeen wordt dit lage percentage registratie verklaard door het feit dat verbanden niet systematisch worden vervangen. Verbanden worden over het algemeen minstens één keer per verblijf vervangen en indien het verband vuil is. Door de huidige structuur van de geauditeerde dossiers is een documentatie en adequate validering van deze activiteiten mogelijk.

7.13 Item N200: Zorg en/of opvolging van een gebruikte toegangsweg

In de meeste gevallen maakt het plaatsen van een katheter deel uit van de voorbereiding van de bevalling, wat wordt verklaard door de noodzaak om een permanente toegangsweg te hebben voor de injectie van IV-geneesmiddelen om de bevalling van de patiënte te vergemakkelijken en het welzijn van de patiënte te verbeteren. In de geauditeerde instellingen voldoet de codering van dit item aan de registratievoorwaarden.

7.14 Item N300: Veneuze bloedafname

Dit item wordt nauwelijks gecodeerd voor alle zorgperiodes samen (18,5%). De klinische situaties waarin afnames worden gedaan, vinden voornamelijk plaats in de pre-partum periode en houden hoofdzakelijk verband met de bepaling van de bloedgroep, de controle van het hemoglobine, de toxicologische of serologische balans. In de post-partum periode betreft het meestal de opvolging van de hematologische en inflammatoire parameters. Het soort afname en de validering van de uitvoering worden over het algemeen in de geauditeerde dossiers goed gerapporteerd.

7.15 Item V300: Opvolging van de vitale parameters: discontinue monitoring

Dit item wordt nogal uniform geregistreerd voor alle geanalyseerde periodes in bijna alle zorgperiodes zonder specifieke elementen te kunnen benadrukken. De grote variatie in scoremogelijkheden wordt verklaard door de vele klinische situaties die een minder of meer intensieve follow-up vereisen. Over het algemeen worden de registratievoorwaarden nageleefd.

7.16 Items V400: Opvolging van de vitale parameters: continue monitoring

Over het algemeen wordt dit item relatief weinig geregistreerd (13%). Dit item komt vaker voor in de pre-partum periode wanneer de klinische situatie van de barende vrouw dit vereist zoals bv. in geval van pre-eclampsie, hypertensie, hemorragie,… In de post-partum periode betreft het vooral een opvolging tijdens de ontwaakperiode. Deze parameters worden over het algemeen duidelijk en nauwkeurig gerapporteerd met een duidelijke identificatie van het continue karakter en de validering van de uitvoering ervan.

7.17 Item V500: Staalafname van weefsel of organisch materiaal

Dit item wordt weinig geregistreerd (5,4%) en stemt in de pre-partum periode vooral overeen met uitstrijkjes van het urogenitale stelsel en met urine-analyses (13,5%). Over het algemeen worden de registratievoorwaarden nageleefd.

7.18 Item W100: Zorg m.b.t. de relaxatie ter voorbereiding van de bevalling

Dit item wordt relatief weinig bij keizersneden geregistreerd. Meestal gebeurt dit in het kader van een inductie waarvoor een keizersnede oorspronkelijk niet gepland was. Volgens de geauditeerde instellingen zijn de twee meest frequente activiteiten het gebruik van het bevallingsbad en de zitbal. Het kan ook het toepassen van wisselhoudingen betreffen.
De registratie van dit item voldoet aan de registratievoorwaarden.

7.19 Item W200: Zorg ante partum

Aan dit item wordt per definitie een score in de pre-partum periode toegekend, zelfs al kunnen we ook waarnemen dat dit item tijdens de bevalling wordt geregistreerd, wat meestal kan overeenstemmen met een fout in de splitsing of de toekenning van de zorgperiodes. De vaakst gemeten parameters in volgorde van frequentie zijn de volgende: maternale monitoring met oa. registratie van uteriene contracties, foetale monitoring, palpatie van de uteriene activiteit en een vaginaal toucher voor secundaire keizersneden. De documentatie en validering van die zorg maken een verantwoorde registratie van dit item volgens de geauditeerde dossiers mogelijk.

7.20 Item W400: Zorg post-partum

Aan dit item wordt per definitie een score in de post-partum periode toegekend, zelfs al werd dit item in de pre-partum periode waargenomen. In de geauditeerde dossiers zijn de parameters: opvolging van de kraamvloed, de baarmoederhoogte en de borsten waarbij de volgorde van belangrijkheid varieert naar gelang van de instellingen. De documentatie en validering van die zorg maken een verantwoorde registratie van dit item volgens de geauditeerde dossiers mogelijk.

7.21 Item Z200: Ondersteuning bij niet-delegeerbare invasieve medische handelingen

Wanneer dit item bij keizersneden wordt geregistreerd, betreft het vooral ondersteuning bij het plaatsen van een epidurale katheter voor verdoving. In zeer mindere mate kan het ook ondersteuning betreffen bij de lactaatbepaling, de intracervicale toediening van prostaglandines en het plaatsen van de Cook ballon. We hebben ook zeldzame coderingsfouten bij de ondersteuning bij handelingen kunnen aantonen die niet overeenstemmen met de definitie van een niet-delegeerbare invasieve medische handeling zoals ondersteuning bij een chirurgische ingreep of het plaatsen van een STAN-monitor wat door de vroedvrouw kan worden uitgevoerd.